Kifid wijst klacht over piranha-ORV toe

0

Toen uit de waardeoverzichten van de Meegroeiverzekering bleek dat de premies voor de overlijdensrisicodekking sterk toenamen en op bepaald moment zelfs gelijk was aan de inlegpremie, had het volgens Kifid logisch geweest om de klant te adviseren de ORV in de beleggingspolis te wijzigen.

Dit blijkt uit een gepubliceerde uitspraak van de Geschillencommissie van Kifid. In deze klachtzaak heeft de consument het advies van ABN AMRO om in 2008 over te stappen naar een bankspaarproduct niet opgevolgd. Een begrijpelijk besluit, aldus de Geschillencommissie, omdat dit advies werd gegeven op een moment dat de beleggingsverzekering een op dat moment laagste waarde ooit heeft. Het is de Geschillencommissie echter niet gebleken dat de bank in haar rol als adviseur de consument vervolgens ook een alternatief met betrekking tot de overlijdensrisicoverzekering heeft geadviseerd. De Geschillencommissie concludeert nu dat de bank als verzekeringstussenpersoon dat in dit geval wel had moeten doen. Dit alleen al vanwege de toegepaste universal life methodiek in de polis, die dreigde de poliswaarde volledig op te souperen. De bank dient nu de schade die hieruit voortkomt aan de consument te vergoeden. Dit bedrag wordt verlaagd met de eerder ontvangen compensatie vanwege het hefboom- en inteereffect.

De zaak

Klager sluit in januari 1999 een Meegroeiverzekering af. In deze universal life beleggingsverzekeringen vindt kapitaalopbouw plaats op basis van beleggen en het risico van overlijden voor de einddatum van de verzekering is meeverzekerd. De overlijdensrisicopremie wordt maandelijks vastgesteld en wordt onttrokken aan de waarde van de beleggingsverzekering. De beleggingsverzekering is door bemiddeling en advisering van een andere verzekeringsadviseur tot stand gekomen. Pas gedurende de looptijd van de beleggingsverzekering treedt ABN AMRO Bank op als verzekeringstussenpersoon voor de consument.

De bank stuurt de consument jaarlijks informatie over de waardeontwikkeling van de verzekering. In 2005, 2008 en 2010 vinden adviesgesprekken plaats. In 2008 gaat het adviesgesprek over de waardeontwikkeling van de verzekering, de aan de verzekering gekoppelde overlijdensrisicoverzekering en de mogelijkheid om over te stappen naar een (bank)spaarproduct. Zoals eerder aangegeven besluit de consument zijn beleggingsverzekering niet aan te passen. In 2010 gaat het adviesgesprek in het bijzonder over wijziging van de overlijdensrisicodekking. Eind december 2010 wordt de overlijdensrisicodekking aangepast.

In 2015 koopt de consument de beleggingsverzekering vervroegd af en beklaagt hij zich bij Kifid. De bank zou hem onvoldoende en te laat geïnformeerd hebben over de kosten en de overlijdensrisicopremie. En de bank zou gedurende de looptijd en bij het aanpassen van de beleggingsverzekering geen passend advies hebben gegeven.

Passend advies gedurende looptijd

De Geschillencommissie stelt vast dat de consument er gedurende de looptijd van de beleggingsverzekering vanuit mag gaan dat de bank doet wat van een redelijk handelend en deskundig verzekeringstussenpersoon verwacht mag worden.

De consument kiest er zelf voor om in 2008 geen gevolg te geven aan het advies van de bank om over te stappen op een bankspaarproduct. Dit advies van de bank om uit de beleggingsverzekering te stappen, komt op een moment dat de beleggingsverzekering een op dat moment laagste waarde ooit heeft. Het is begrijpelijk dat de consument dit advies toen niet heeft opgevolgd, aldus de Geschillencommissie. Het is niet gebleken dat de bank de consument vervolgens ook een alternatief met betrekking tot de overlijdensrisicoverzekering heeft geadviseerd. De Geschillencommissie concludeert dat de bank als verzekeringstussenpersoon dat in dit geval wel had moeten doen.

De uitspraak

Uit de waardeoverzichten van 2007 blijkt al dat het onmogelijk was om het beoogde eindkapitaal nog te realiseren. Ook blijkt uit deze waardeoverzichten dat de premies overlijdensrisicodekking vanaf 2005 sterk toenamen en dat in 2007 deze premie gelijk was aan de inlegpremie en het inteereffect zich voordeed. “Het had op de weg van de bank gelegen om de consument te adviseren de overlijdensrisicodekking in de beleggingsverzekering te wijzigen zonder de mogelijkheid om te profiteren van eventueel koersherstel kwijt te raken. Een advies waarvoor de consument in 2010 blijkt open te staan”, zegt de Geschillencommissie, die er in haar oordeel tevens vanuit is gegaan dat dit in 2008 niet anders was geweest, omdat ook toen het inteereffect al duidelijk zichtbaar was.

Omdat uit de waardeoverzichten van 2007 al was af te leiden dat het eindkapitaal van de beleggingsverzekering bij een pessimistisch rendement zodanig laag zou zijn, dat de verzekering zijn betekenis zou verliezen, oordeelt de Geschillencommissie dat de bank bij het adviseren in 2008 onvoldoende invulling heeft gegeven aan haar zorgplicht.

Informatieplicht vooraf

Omdat ABN AMRO als verzekeringstussenpersoon niet betrokken was bij de advisering en het aangaan van de verzekering en als bank destijds ook niet de aanbieder van de verzekering was, draagt de bank volgens de Geschillencommissie geen verantwoordelijkheid voor het advies en de informatie bij het afsluiten van de polis. Datzelfde geldt voor de klachten over eventueel ontoereikende productinformatie zoals verstrekt bij het aangaan van de verzekering in 1999.

De uitspraak (GC 2020-270) over de klacht tegen ABN AMRO Bank is bindend.

Klik om toegang te krijgen tot Uitspraak-2020-270-Bindend.pdf

Elke werkdag het belangrijkste financiële nieuws in uw mailbox? Meld u gratis aan voor InFinance Daily.

Deel dit artikel

Over de auteur

Redactie InFinance

De redactie is verantwoordelijk voor de dagelijkse nieuwsupdates op de website InFinance.nl en nieuwsbrief InFinance Daily.